Post by Ghingis KhanPost by EliyahuBs'd
Darwin of design? Grote conferentie in Engeland
http://www.cip.nl/nieuwsbericht_detail.asp?id=30443
Het nieuwe Centrum voor Intelligent Design (C4ID) in Engeland, dat de
kennis wil bevorderen van een alternatieve, non-darwinistische
benadering en verklaring van de evolutie, houdt komende maand een
grote conferentie in Malvern in Engeland.
Op 28 en 29 september zullen daar onder anderen Douglas Axe spreken en
de wiskundige en filosoof John Lennox van de Universiteit van Oxford.
Met lof besproken
Douglas Axe is een bekende wetenschapper van ID, wiens werk in
gerenommeerde wetenschappelijke tijdschriften als Nature is besproken.
Hij is de directeur van het Biologic Institute, dat speciaal is
opgericht om wetenschappelijk onderzoek te doen ter ondersteuning van
ID. John Lennox is een bekende publicist over het evolutiedebat, wiens
boeken onder andere in KN regelmatig met lof besproken zijn. Hij heeft
gedebatteerd met overtuigde darwinisten als Richard Dawkins en
Christopher Hitchens.
'Grote tekortkomingen'
De website van C4ID omschrijft de doelstelling van de conferentie als
volgt: "Het wordt steeds meer duidelijk dat de wetenschappelijke
verdediging van het darwinisme als een complete verklaring van de
oorsprong van het leven grote tekortkomingen heeft en dat de
argumenten voor ontwerp zeer geloofwaardig worden. Het is ook
duidelijk dat de manier waarop wij onszelf en onze plaats in het
heelal zien diep beïnvloed wordt door hoe we over deze dingen denken.
De conferentie wil doordringen tot de kern van de relevante
wetenschappelijke en filosofische kwesties."
----------
En dat er voor het creatonisme nog geen enkel bewijs gevonden is,
men moet geloven in een god, de creator
Die heeft zich sinds het ontstaan van het heelal nog nooit bewezen.
Men kan beter tegen een muur spreken dan tegen uw creator, die
muur zal sneller antwoorden.
Geef mij dan maar drawin met zijn handvaste bewijzen.
Darwin heeft niets bewezen, maar als je fictie als bewijs ziet zal dat bij
je wel het geval zijn.
Typhoon
Stap een paar musea binnen daar staat bewijs bij hopen.
Overblijfselen van miljoenen jaar geleden, fictie ?
Die overbrijfselen zijn geen fictie, maar de conclusie uit het gevonden
materiaal.
Post by Ghingis KhanUw god is fiktie een muur zal sneller antwoorden
als je ertegen spreekt dan uw god.
Je evolutie-god is duidelijk fictie.
Post by Ghingis KhanWaar is uw creator, laat hem mij zien of horen of ruiken of voelen
het doet er niet toe wat maar bewijst dat hij er is.
Gebakken lucht, dat is uw creator.
Hieronder de argumenten:
Is het fossielenverslag echter volledig genoeg voor een eerlijk
onderzoek van de vraag of het schepping of evolutie ondersteunt? Meer
dan een eeuw geleden dacht Darwin van niet. Wat was er in zijn tijd
„mis” met het fossielenverslag? Het bevatte niet de overgangsschakels
die nodig waren om zijn theorie te ondersteunen. Dit bracht hem ertoe
te zeggen: „Waarom zit dan niet elke geologische laag vol met zulke
tussenvormen? In de geologie zijn geen voorbeelden bekend van echte
geleidelijk veranderende ketens van levensvormen. Dit is wellicht het
ernstigste bezwaar dat tegen de theorie kan worden ingebracht.”
Het fossielenverslag in Darwins tijd bleek op nog een andere manier
teleurstellend voor hem te zijn. Hij verklaarde: „De abrupte manier
waarop soms hele groepen soorten in bepaalde formaties opduiken wordt
wel eens als bewijs gezien tegen de theorie van de omzetting van de ene
soort in de andere.” Hij voegde eraan toe: „Een ander en ernstiger
probleem is de plotselinge verschijning van soorten, behorende tot
verschillende van de belangrijkste onderafdelingen van het dierenrijk,
in de oudste bekende fossielen bevattende rotsen. . . . Het [blijft]
zeer moeilijk, een verklaring te vinden . . . en dit kan inderdaad
gelden als een argument tegen de hier uiteengezette
[evolutie]denkbeelden.”
Darwin trachtte deze gigantische problemen te verklaren door het
fossielenverslag aan te vallen. Hij zei: „Ik beschouw het geologische
verslag als een gebrekkig bijgehouden geschiedenis van de wereld, . . .
uitermate gebrekkig.” Hij en anderen veronderstelden dat naarmate de
tijd verstreek, de ontbrekende fossiele schakels beslist gevonden
zouden worden.
Thans, na meer dan een eeuw van uitgebreide opgravingen, zijn er enorme
aantallen fossielen naar de oppervlakte gebracht. Is het verslag nog
steeds zo „gebrekkig”? In het boek Processes of Organic Evolution wordt
het volgende commentaar gegeven: „Het verslag van vroegere levensvormen
is thans veelomvattend en neemt voortdurend in rijkdom toe naarmate
paleontologen nieuwe fossielen vinden, beschrijven en vergelijken.”10
En Porter Kier, een geleerde die verbonden is aan het Smithsonian
Institution, voegt eraan toe: „Er liggen een honderd miljoen fossielen,
allemaal gecatalogiseerd en geïdentificeerd, in musea over de hele
wereld.” In A Guide to Earth History wordt dan ook verklaard: „Met de
hulp van fossielen kunnen paleontologen ons thans een uitstekend beeld
geven van het leven in voorbije tijden.”
Wat zegt het verslag thans, nadat er zo veel tijd is verstreken en er
miljoenen fossielen zijn verzameld? De evolutionist Steven Stanley zegt
dat deze fossielen „nieuwe en verrassende dingen omtrent onze
biologische oorsprongen onthullen”. Het boek A View of Life, geschreven
door drie evolutionisten, voegt eraan toe: „Het fossielenverslag zit
vol ontwikkelingen die paleontologen niet hebben kunnen verklaren.” Wat
is voor evolutionisten zo ’verrassend’ gebleken en wat hebben zij ’niet
kunnen verklaren’?
Wat die geleerden in verwarring heeft gebracht, is het feit dat de
grote hoeveelheid thans beschikbaar fossiel bewijsmateriaal hetzelfde
onthult als in Darwins tijd: Fundamentele levensvormen verschenen
plotseling en ondergingen gedurende lange tijdsperioden geen merkbare
veranderingen. Er zijn nooit overgangsschakels tussen de ene
belangrijke levensvorm en de andere gevonden. Wat het fossielenverslag
zegt, is dus precies het tegenovergestelde van wat men verwachtte.
Na zelf veertig jaar research te hebben verricht, beschreef de Zweedse
plantkundige Heribert Nilsson de situatie als volgt: „Het is zelfs niet
mogelijk om op grond van de paleobiologische feiten een karikatuur van
een evolutie te maken. Het fossiele materiaal is nu zo volledig dat
. . . het ontbreken van overgangsreeksen niet aan schaarste van fossiel
materiaal toegeschreven kan worden. De leemten zijn echt, ze zullen
nooit worden opgevuld.”
Leven verschijnt plotseling.
Laten wij het bewijsmateriaal eens wat nader beschouwen. Robert Jastrow
zegt in zijn boek Red Giants and White Dwarfs: „Op een bepaald moment
in de eerste miljard jaren verscheen er leven op het aardoppervlak.
Langzaam, zo laat het fossielenverslag zien, klommen levende organismen
op van eenvoudige naar ingewikkelder vormen.” Op grond van deze
beschrijving zou men verwachten dat het fossielenverslag een langzame
evolutie van de eerste „eenvoudige” levensvormen naar ingewikkelde
vormen heeft bevestigd. Toch wordt in hetzelfde boek gezegd: „De
kritieke eerste miljard jaren, gedurende welke het leven begon, zijn
onbeschreven pagina’s in de geschiedenis van de aarde.”
En kunnen deze eerste levensvormen wel als ’eenvoudig’ worden
beschreven? „Wanneer wij in de tijd teruggaan tot het tijdperk van de
oudste gesteenten,” zegt Evolution From Space, „onthullen fossiele
overblijfselen van oude levensvormen die in de gesteenten worden
aangetroffen, geen eenvoudig begin. Alhoewel wij fossiele bacteriën en
fossiele algen en microfungi graag als eenvoudig beschouwen vergeleken
bij een hond of een paard, bevatten ze toch een enorme hoeveelheid
genetische informatie. De biochemische complexiteit van het leven was
in de tijd dat de oudste oppervlaktegesteenten van de aarde werden
gevormd, reeds grotendeels aanwezig.”
Kan er enig bewijs gevonden worden waardoor wordt bevestigd dat vanaf
dit begin eencellige organismen tot meercellige organismen evolueerden?
„Het fossielenverslag bevat geen spoor van deze beginstadia in de
ontwikkeling van meercellige organismen”, zegt Jastrow. Integendeel:
„Het archief dat de rotsen hierover voor ons hebben aangelegd, bevat,
afgezien van bacteriën en eencellige planten, bijzonder weinig. Maar na
zo’n drie miljard jaar van onzichtbare vooruitgang, vindt een miljard
jaar terug echter een belangrijke doorbraak plaats. Het eerste
meercellige wezen doet zijn intrede op aarde.”
Aan het begin van de periode die het Cambrium wordt genoemd, neemt het
fossielenverslag derhalve een onverklaarde opzienbarende wending. Een
grote verscheidenheid van volledig gevormde, ingewikkelde zeedieren,
vele met een harde uitwendige schaal, verschijnt zo plotseling dat in
verband met dit tijdperk vaak over een „explosie” van levensvormen
wordt gesproken. In A View of Life wordt de volgende beschrijving
gegeven: „Vanaf het begin van het Cambrium en gedurende ongeveer
10 miljoen jaar daarna, verschenen voor het eerst alle hoofdgroepen van
skeletdelen bezittende ongewervelden in wat de meest spectaculaire
toename in verscheidenheid was die ooit op onze planeet is
geregistreerd.” Er verschenen slakken, sponzen, zeesterren,
kreeftachtige diertjes die trilobieten worden genoemd, en vele andere
ingewikkelde zeedieren. In hetzelfde boek wordt trouwens ook opgemerkt:
„Sommige uitgestorven trilobieten hadden in feite ingewikkelder en
doeltreffender ogen ontwikkeld dan enige thans levende geleedpotige.”
Zijn er fossiele schakels tussen deze explosie van leven en wat eraan
voorafging? In Darwins tijd bestonden die schakels niet. Hij gaf toe:
„De vraag, waarom we dan geen lagen vinden die rijk aan fossielen zijn,
uit de veronderstelde perioden voor het Cambrium, kan ik niet
bevredigend beantwoorden.” Is de situatie in deze tijd veranderd? De
paleontoloog Alfred S. Romer verwees naar Darwins woorden inzake „de
abrupte manier waarop soms hele groepen soorten . . . opduiken” en
schreef: „Onder deze [Cambriumperiode] bevinden zich uitgestrekte lagen
afzettingen waarin men de voorouders van de Cambriumvormen zou mogen
verwachten. Maar wij vinden ze niet; deze oudere lagen bevatten
nagenoeg geen bewijzen van leven, en men zou redelijkerwijs kunnen
zeggen dat het algemene beeld overeenkomt met de gedachte van een
afzonderlijke schepping aan het begin van het Cambrium. ’De vraag,
waarom we dan geen lagen vinden die rijk aan fossielen zijn, uit de
veronderstelde perioden voor het Cambrium,’ zei Darwin, ’kan ik niet
bevredigend beantwoorden.’ Wij kunnen dat thans evenmin”, zei Romer.
Sommigen beweren dat gesteenten uit het Precambrium te zeer door hitte
en druk zijn veranderd om fossiele schakels te kunnen bewaren, of dat
er in ondiepe zeeën geen gesteenten zijn afgezet die fossielen kunnen
bevatten. „Geen van deze beweringen heeft stand kunnen houden”, zeggen
de evolutionisten Salvador E. Luria, Stephen Jay Gould en Sam Singer.
Zij voegen eraan toe: „Geologen hebben vele onveranderde afzettingen
uit het Precambrium ontdekt, en ze bevatten geen fossielen van
ingewikkelde levensvormen.”
Deze feiten brachten de biochemicus D. B. Gower tot het volgende
commentaar, zoals aangehaald door de in Kent (Engeland) verschijnende
Times: „Het scheppingsverslag in Genesis en de evolutietheorie zijn
niet met elkaar te rijmen. De een moet juist en de ander verkeerd zijn.
Het verhaal van de fossielen was in overeenstemming met Genesis. In de
oudste gesteenten troffen wij geen reeksen fossielen aan die een
weergave vormden van de geleidelijke veranderingen van de primitiefste
dieren tot meer ontwikkelde vormen, maar in de oudste gesteenten vonden
wij veeleer een plotseling verschijnen van ontwikkelde soorten. Tussen
elke twee soorten waren fossiele tussenvormen volkomen afwezig.”
De zoöloog Harold Coffin concludeerde: „Indien een geleidelijke
evolutie van eenvoudig naar ingewikkeld correct is, dan moeten de
voorouders van deze volledig ontwikkelde levende wezens uit het
Cambrium worden gevonden; maar ze zijn niet gevonden, en geleerden
geven toe dat er weinig kans bestaat dat ze ooit worden gevonden. Op
basis van louter de feiten, op basis van wat in werkelijkheid in de
aarde is gevonden, is de theorie die het beste klopt, die van een
plotselinge scheppingsdaad waarbij de voornaamste levensvormen tot
stand kwamen.”
Steeds weer een plotseling verschijnen, weinig verandering
In de lagen boven die explosie van leven tijdens het Cambrium luidt het
getuigenis van het fossielenverslag steeds weer hetzelfde: Nieuwe
diersoorten en nieuwe plantesoorten verschijnen plotseling, zonder
verband te houden met iets wat ervóór bestond. En wanneer ze eenmaal op
het toneel zijn verschenen, blijven ze bestaan zonder veel te
veranderen. In The New Evolutionary Timetable wordt gezegd: „Het
verslag onthult thans dat soorten meestal honderdduizend generaties
lang blijven bestaan, of zelfs een miljoen of nog meer, zonder al te
veel te evolueren. . . . Na hun ontstaan ondergaan de meeste soorten
weinig evolutie voordat ze uitsterven.”
Insekten bijvoorbeeld verschenen plotseling en in overvloed in het
fossielenverslag, zonder evolutionaire voorouders. Ook zijn ze zelfs
tot in deze tijd niet veel veranderd. Dr. George Poinar Jr. zei over de
vondst van een fossiele vlieg die als „40 miljoen jaar oud” werd
bestempeld: „De interne anatomie van deze dieren komt opmerkelijk
overeen met wat men thans in vliegen aantreft. De vleugels, de poten en
de kop, en zelfs de cellen binnenin, zien er zeer hedendaags uit.” En
in een verslag in The Globe and Mail van Toronto werd het volgende
commentaar gegeven: „In de 40 miljoen jaar dat ze moeizaam op de
evolutionaire ladder zijn omhooggeklommen, hebben ze bijna geen
merkbare vooruitgang gemaakt.”
Planten vertonen een zelfde beeld. In de gesteenten zijn fossiele
bladeren gevonden van vele bomen en heesters die heel weinig verschil
vertonen met de bladeren van hun hedendaagse tegenhangers: de eik, de
walnoot, de hickory, de druif, de magnolia, de palm en vele andere.
Diersoorten volgen hetzelfde patroon. De voorouders van de thans
levende soorten verschijnen plotseling in het fossielenverslag en
lijken erg veel op hun nu levende tegenhangers. Er bestaan vele
variaties, maar ze worden allemaal gemakkelijk geïdentificeerd als tot
dezelfde „soort” behorend. Het tijdschrift Discover zegt over één zo’n
voorbeeld: „De degenkrab . . . heeft 200 miljoen jaar praktisch
onveranderd op aarde bestaan.” Ook de uitgestorven soorten hebben
hetzelfde patroon gevolgd. Dinosauriërs bijvoorbeeld verschijnen
plotseling in het fossielenverslag, zonder schakels met voorouders. Ze
vermenigvuldigden zich op grote schaal, en stierven vervolgens uit.
In het Bulletin van Chicago’s Field Museum of Natural History wordt
hierover het volgende gezegd: „Soorten verschijnen zeer plotseling in
de opeenvolging, vertonen weinig of geen verandering gedurende de tijd
dat ze in het verslag voorkomen, en verdwijnen dan abrupt uit het
verslag. En het is niet altijd duidelijk, in feite is het zelden
duidelijk dat de nakomelingen echt beter aangepast waren dan hun
voorgangers. Met andere woorden: biologische vooruitgang is moeilijk te
vinden.”
Geen structuren in een overgangsfase.
Nog een moeilijkheid voor de evolutietheorie is het feit dat nergens in
het fossielenverslag gedeeltelijk gevormde beenderen of organen worden
gevonden die als het begin van een nieuwe eigenschap beschouwd zouden
kunnen worden. Er zijn bijvoorbeeld fossielen van verschillende soorten
van vliegende dieren — vogels, vleermuizen en de uitgestorven
Pterodactyli. Volgens de evolutietheorie moeten ze zich uit
overgangsvormen hebben ontwikkeld. Maar men heeft geen van deze
overgangsvormen gevonden. Er is geen spoor van te bekennen. Bestaan er
fossielen van giraffen met een nek waarvan de lengte twee derde of drie
vierde bedraagt van de neklengte van thans levende giraffen? Zijn er
fossielen van vogels met een snavel die zich uit een reptielenkaak aan
het evolueren is? Bestaan er fossiele bewijzen dat vissen een bekken
als van een amfibie ontwikkelen, of dat vinnen in poten, voeten en
tenen van een amfibie veranderen? Het is een feit dat het zoeken naar
dergelijke zich ontwikkelende structuren vruchteloos is gebleken.
In de New Scientist werd over de evolutietheorie opgemerkt dat ze
„voorspelt dat een volledig fossielenverslag zou bestaan uit
afstammingslijnen van organismen die over lange tijdsperioden
voortdurend een geleidelijke verandering vertonen. Maar men gaf toe:
„Jammer genoeg voldoet het fossielenverslag niet aan deze verwachting,
want afzonderlijke soorten van fossielen zijn zelden met elkaar
verbonden door bekende tussenvormen. . . . bekende fossiele soorten
blijken inderdaad niet te evolueren, zelfs niet in miljoenen jaren.” En
de geneticus Stebbins schrijft: „Tussen geen van de grote hoofdgroepen
van dieren of planten zijn overgangsvormen bekend.” Hij spreekt over
„de enorme leemten die er bestaan tussen vele hoofdcategorieën van
organismen”. „In feite”, zo wordt in The New Evolutionary Timetable
toegegeven, „verschaft het fossielenverslag voor geen enkele overgang
van de ene soort naar de andere overtuigend bewijsmateriaal. Bovendien
zijn soorten gedurende verbazingwekkend lange tijdsperioden blijven
bestaan.”
Dit stemt overeen met de uitgebreide studie waarmee de Geological
Society of London en de Palaeontological Association of England zich
hebben beziggehouden. John N. Moore, hoogleraar in de
natuurwetenschappen, zei over de resultaten: „Zo’n 120 geleerden, allen
specialisten, stelden 30 hoofdstukken samen voor een monumentaal boek
van meer dan 800 pagina’s, en behandelen daarin het fossielenverslag
voor planten en dieren, verdeeld in ongeveer 2500 groepen. . . . Elke
belangrijke vorm of soort van plant en dier blijkt een geschiedenis te
hebben die losstaat en onderscheiden is van die van alle andere vormen
of soorten! Groepen van zowel planten als dieren verschijnen plotseling
in het fossielenverslag. . . . Walvissen, vleermuizen, paarden,
primaten, olifanten, hazen, eekhoorns, enz., verschillen alle bij hun
eerste verschijnen net zo veel van elkaar als thans. Er is geen spoor
van een gemeenschappelijke voorouder, laat staan een schakel met een of
ander reptiel, waar ze naar men veronderstelt uit zijn voortgekomen.”
Moore voegde eraan toe: „In het fossielenverslag zijn geen
overgangsvormen gevonden, hoogstwaarschijnlijk omdat er helemaal geen
overgangsvormen in fossiele staat bestaan. Zeer waarschijnlijk zijn er
nooit overgangen tussen diersoorten en/of overgangen tussen
plantesoorten geweest.”
Wat in Darwins tijd waar was, is thans dus nog net zo waar. Voor het
bewijsmateriaal van het fossielenverslag geldt nog steeds wat de
zoöloog D’Arcy Thompson enkele jaren geleden in zijn boek On Growth and
Form zei: „De darwinistische evolutietheorie heeft ons niet geleerd hoe
vogels van reptielen afstammen, zoogdieren van oudere viervoeters,
viervoeters van vissen, noch hoe gewervelden van de ongewervelde dieren
afstammen. . . . Het zoeken naar bruggen over de kloven ertussenin is
voor eeuwig tevergeefs.”
Hoe staat het met het paard?
Er is echter vaak gezegd dat op zijn minst het paard een klassiek
voorbeeld is van een evolutie die in het fossielenverslag is terug te
vinden. In The World Book Encyclopedia wordt hierover gezegd: „Paarden
behoren tot de best met bewijzen gestaafde voorbeelden van
evolutionaire ontwikkeling.” Afbeeldingen hiervan beginnen met een heel
klein dier en eindigen met het grote paard zoals wij dat thans kennen.
Maar wordt dit werkelijk door het fossielenverslag ondersteund?
De Encyclopædia Britannica geeft het volgende commentaar: „De evolutie
van het paard heeft nooit in een rechte lijn plaatsgevonden.” Met
andere woorden: uit het fossielenverslag blijkt nergens een
geleidelijke ontwikkeling van het kleine dier naar het grote paard. De
evolutionist Hitching zegt over dit belangrijkste evolutionaire model:
„Eens als eenvoudig en rechtstreeks afgeschilderd, is het thans zo
gecompliceerd dat het aanvaarden van de ene versie in plaats van de
andere meer een kwestie van geloof is dan van verstandelijke keus.
Eohippus, naar men veronderstelt het vroegste paard, en volgens experts
reeds lang uitgestorven en ons alleen door fossielen bekend, is
wellicht springlevend en helemaal geen paard — een schuw dier ter
grootte van een vos, klipdas genaamd, dat in het Afrikaanse oerwoud
rondspringt.”
Het vergt veel van de verbeelding wanneer men de kleine Eohippus tot de
voorouder van het paard maakt, vooral met het oog op wat The New
Evolutionary Timetable zegt: „Er werd algemeen verondersteld dat
[Eohippus] langzaam maar zeker in een meer paardachtig dier was
veranderd.” Maar ondersteunen de feiten deze veronderstelling? „De
fossiele soort [Eohippus] vertoont weinig blijken van evolutionaire
verandering”, antwoordt het boek. Het erkent derhalve met betrekking
tot het fossielenverslag: „Het verschaft ons geen volledige,
gedocumenteerde geschiedenis van de paardenfamilie.”
Sommige geleerden zeggen thans derhalve dat de kleine Eohippus helemaal
geen grondvorm of voorouder van het paard is geweest. En elke fossiele
grondvorm die in de afstammingslijn van het paard werd geplaatst,
vertoonde een opmerkelijke stabiliteit, zonder overgangsvormen tussen
die grondvorm en andere vermeende voorouders. Ook dient het geen
verbazing te wekken dat er fossielen van paarden in verschillende
afmetingen en vormen bestaan. Zelfs thans variëren paarden van heel
kleine pony’s tot grote ploegpaarden. Ze zijn allemaal variëteiten
binnen de paardenfamilie.
Wat het fossielenverslag in werkelijkheid zegt.
Wanneer wij het fossielenverslag laten spreken, wijst het getuigenis
ervan niet in de richting van evolutie. Het wijst veeleer in de
richting van schepping. Het laat zien dat vele verschillende
levensvormen plotseling verschenen. Hoewel er binnen elke soort veel
variaties bestonden, hadden deze geen schakels met evolutionaire
voorouders, noch met de van hen verschillende levensvormen na hen.
Verscheidene levensvormen bleven lange tijd zonder grote veranderingen
bestaan voordat sommige ervan uitstierven, terwijl andere helemaal tot
in deze tijd zijn blijven bestaan.
„De evolutiegedachte kan niet worden beschouwd als een krachtige
wetenschappelijke verklaring voor de aanwezigheid van de diverse
levensvormen”, concludeert de evolutionist Edmund Samuel in zijn boek
Order: In Life. Waarom niet? Hij voegt eraan toe: „Geen nauwkeurige
analyse van de biogeografische verspreiding of van het fossielenverslag
kan de evolutie rechtstreeks ondersteunen.”
Het is duidelijk dat een onpartijdige onderzoeker tot de conclusie zal
komen dat fossielen geen ondersteuning voor de evolutietheorie vormen.
Anderzijds maakt het fossiele bewijsmateriaal de argumenten ten gunste
van schepping veel krachtiger. De zoöloog Coffin zei hierover: „Voor
wereldlijke geleerden vormen de fossielen, tekenen van het leven in het
verleden, het hoogste en laatste hof van beroep, omdat het
fossielenverslag de enige authentieke geschiedenis van het leven is die
de wetenschap ter beschikking staat. Indien deze fossiele geschiedenis
niet met de evolutietheorie overeenstemt — en wij hebben gezien dat ze
dat inderdaad niet doet — wat leert ze ons dan? Ze vertelt ons dat
planten en dieren in hun fundamentele vormen werden geschapen. De
fundamentele feiten van het fossielenverslag ondersteunen schepping,
niet evolutie.” De astronoom Carl Sagan gaf in zijn boek Cosmos eerlijk
toe: „De fossiele vondsten konden het denkbeeld van een grote Ontwerper
onderstrepen.”
Wat de fossielen zeggen over . . . de oorsprong van allerlei
levensvormen.
Over de oorsprong van het leven:
„Driekwart van het in de aardkorst geschreven boek der eeuwen bestaat
uit lege bladzijden.” — The World We Live Inc
„De eerste stappen . . . zijn niet bekend; . . . er is geen spoor van
overgebleven.” — Red Giants and White Dwarfsd
Over meercellig leven:
„Hoe meercellige dieren zijn ontstaan en of dit één of meer keren
gebeurd is en op één of meer manieren, blijven moeilijke vragen die
. . . ’in laatste instantie eigenlijk niet te beantwoorden’ zijn.” —
Sciencee
„Het fossielenverslag bevat geen spoor van deze beginstadia in de
ontwikkeling van meercellige organismen.” — Red Giants and White
Dwarfsf
Over het plantenrijk:
„De meeste botanici hopen dat het fossielenverslag klaarheid zal
brengen. Maar . . . er is geen hulp van dien aard ontdekt. . . . Er
zijn geen bewijzen van het voorgeslacht.” — The Natural History of
Palmsg
Over insekten:
„Het fossielenverslag biedt geen enkele informatie over de oorsprong
van insekten.” — Encyclopædia Britannicah
„Er zijn geen fossielen bekend die laten zien hoe de primitieve
voorouders van de insekten eruitzagen.” — The Insectsi
Over dieren met een wervelkolom:
„Fossiele overblijfselen verschaffen echter geen informatie over de
oorsprong van de gewervelden.” — Encyclopædia Britannicaj
Over vissen:
„Voor zover wij weten, was er geen ’schakel’ die dit nieuwe dier
verbond met enige voorgaande levensvorm. De vis verscheen gewoon.” —
Marvels & Mysteries of Our Animal Worldk
Over de overgang van vis naar amfibie:
„Hoe of waarom ze dit eigenlijk deden, zullen wij waarschijnlijk
nooit weten.” — The Fishesl
Over de overgang van amfibie naar reptiel:
„Een van de frustrerende kenmerken van het fossielenverslag . . . is,
dat het zo weinig laat zien van de evolutie van reptielen in hun
vroegste dagen, toen het hardschalige ei zich ontwikkelde.” — The
Reptilesm
Over de overgang van reptiel naar zoogdier:
„Er bestaat geen ontbrekende schakel tussen zoogdieren en reptielen.”
— The Reptilesn
„Fossielen onthullen jammer genoeg heel weinig over de dieren die wij
als de eerste echte zoogdieren beschouwen.” — The Mammalso
Over de overgang van reptiel naar vogel:
„De overgang van reptielen naar vogels is minder goed met bewijzen
gestaafd.” — Processes of Organic Evolutionp
„Er is nog geen enkel fossiel van zo’n vogelachtig reptiel gevonden.”
— The World Book Encyclopediaq
Over mensapen:
„Jammer genoeg is het fossielenverslag dat ons in staat zou stellen
het ontstaan van de mensapen na te gaan, nog steeds hopeloos
onvolledig.” — The Primatesr
„De hedendaagse mensapen bijvoorbeeld schijnen uit het niets
opgedoken te zijn. Ze hebben geen verleden, geen fossielenverslag.” —
Science Digests
Van mensaap tot mens:
„Er is geen fossiel of ander tastbaar bewijs dat de mens rechtstreeks
met de mensaap verbindt.” — Science Digestt
„De menselijke familie bestaat niet uit één enkele afstammingslijn
die van een mensaapachtige vorm naar onze soort leidt.” — The New
Evolutionary Timetableu
Typhoon
--
noohpyt
noohpyt